Onlangs maakte minister Marinus Bee van Binnenlandse Zaken bekend dat er meer dan tweehonderd zogenoemde beleidsadviseurs op zijn ministerie rondlopen die in feite functioneren als bode, wachter of toiletdame.
Velen van hen beschikken niet eens over een GLO-diploma. Deze onthulling legt pijnlijk bloot hoe ver de praktijk kan afstaan van de formele functietitel, en roept de vraag op welke juridische middelen de overheid heeft om dit scheefgegroeide personeelsbestand te corrigeren.
Rechtsvraag
Op grond van welke bepalingen van de Personeelswet (G.B. 1962 no. 195) kan een ambtenaar die (achteraf bezien) zonder passende opleiding of bekwaamheid tot beleidsadviseur is benoemd, uit die functie worden ontheven en worden teruggeplaatst naar een functie die wel met zijn kwalificaties overeenstemt, dan wel disciplinair worden gedegradeerd, en welke voorwaarden gelden daarbij?
Opinie
De Personeelswet bevat verschillende instrumenten om onjuiste of oneigenlijke benoemingen te corrigeren, maar de juridische route hangt sterk af van de oorzaak en toerekenbaarheid.
Allereerst is ambtshalve herplaatsing geregeld in artikel 21 lid 2 en 3. Een ambtenaar kan worden benoemd in een andere functie, mits die in overeenstemming is met zijn opleiding en bekwaamheid.
Dit is precies de route om een “beleidsadviseur zonder GLO-diploma” terug te brengen naar een passende uitvoerende functie.
De wetgever heeft hier uitdrukkelijk de koppeling gelegd tussen functie en geschiktheid. Deze herplaatsing moet bovendien binnen de vastgestelde formatie geschieden.
Artikel 23 biedt een tijdelijke tussenstap in de vorm van buitenfunctiestelling of ontheffing, bijvoorbeeld om de orde of continuïteit van de dienst te waarborgen tijdens de overgang.
Een tweede mogelijkheid betreft verlaging van rang buiten het tuchtrecht (art. 25).
Dit is echter alleen toegestaan in gevallen waarin ontslag uit ’s Lands dienst kan worden verleend. Dit maakt het een restrictieve en uitzonderlijke maatregel die niet generiek toepasbaar is op ambtenaren die simpelweg onvoldoende niveau hebben.
De disciplinairrechtelijke route is aan de orde wanneer sprake is van plichtsverzuim (art. 61 e.v.). Indien de benoeming is verkregen door bedrog of misleiding bij indiensttreding, kan degradatie als tuchtstraf worden opgelegd.
Artikel 61 lid 2 onder a noemt expliciet bedrog vóór aanvang van de dienstbetrekking om het bevoegd gezag tot benoeming te bewegen.
In zo’n geval kan een ambtenaar disciplinair worden gedegradeerd of zelfs ontslagen, mits de procedurele waarborgen (art. 63–65) strikt worden nageleefd.
Samenvattend biedt de Personeelswet een tweesporenbeleid:
1. Zonder schuld of fraude: toepassing van artikel 21, met ambtshalve herplaatsing naar een functie die het opleidings- en bekwaamheidsniveau weerspiegelt. Dit is de meest zorgvuldige en proportionele route.
2. Met schuld of fraude: toepassing van het tuchtrecht (art. 61 e.v.) met mogelijke degradatie of ontslag.
De kern is dat de wet géén vrij instrument geeft tot willekeurige “degradatie”. Correctie kan alleen via een zorgvuldig gemotiveerde herplaatsing of, bij fraude, via het disciplinaire traject. Zo wordt het dienstbelang gediend zonder de rechtszekerheid van de ambtenaar uit het oog te verliezen.
Johan Blomhoff (Albina)
Dit artikel betreft een ingezonden opiniestuk. Voor de publicatie van ingezonden artikelen hanteren wij specifieke voorwaarden. Voor meer informatie of om zelf een ingezonden bericht te sturen, kunt u contact opnemen via [email protected] of direct via WhatsApp.
Let op: Publicatie van opiniestukken houdt niet in dat GFC Nieuws het eens is met de inhoud