CBvS reageert op misvattingen over OMO-beleid en IMF-programma

cbvs centrale bank suriname

De Centrale Bank van Suriname (CBvS) heeft kennisgenomen van het artikel van de heer ir. D. K. Mungra, getiteld “OMO-schuld van SRD 8,3 miljard: Wie betaalt de rekening?”.

Dit artikel weerspiegelt het aanhoudende misverstand en de ruis die binnen de samenleving bestaan ten aanzien van het openmarktbeleid van de CBvS.

Uit het publieke debat blijkt dat er nog steeds sprake is van hardnekkige misvattingen over de aard en werking van dit beleidsinstrument.

Suriname is echter niet uniek in het toepassen van dit moderne monetaire beleidsinstrument, dat bovendien een belangrijke stap betekent in de modernisering van het monetair beleid van ons land. Hoewel het artikel op meerdere punten vragen oproept, zal de CBvS daar in deze reactie niet nader op ingaan.

De CBvS herkent zich niet in de analyse die door de auteur wordt gepresenteerd. Zo is het bijvoorbeeld onjuist dat de CBvS zou hebben beweerd dat haar beleid reeds heeft geleid tot prijsdalingen in 2025. Het jaar is nog niet halverwege, waardoor een dergelijke conclusie prematuur en misleidend is.

Bovendien lijkt de auteur zich te baseren op eigen, niet-geverifieerde data. Intellectuele eerlijkheid vereist dat hij transparant is over de herkomst en methodologie van zijn gegevensverzameling, zodat andere geïnteresseerden de validiteit van zijn bevindingen kunnen toetsen.

Ten slotte wordt ook de stelling dat de openmarktoperaties van de Bank zouden hebben bijgedragen aan prijsstijgingen niet onderschreven door enige nationale of internationale monetaire autoriteit.

In de eerste plaats is het van belang te verduidelijken sinds wanneer er sprake zou zijn van een zogenaamde OMO-schuld en aan welke partij deze schuld verschuldigd zou zijn.

Het antwoord is even helder als eenvoudig: de CBvS financiert de rente van de openmarktoperaties ten laste van het resultaat van de Bank. Er is derhalve géén sprake van een schuld aan derden.

Een dergelijke “schuld” wordt dan ook niet vermeld door het Bureau voor de Staatsschuld en kan evenmin door de Rekenkamer van Suriname worden geregistreerd, aangezien er eenvoudigweg geen schuld is.

De auteur is er kennelijk bovendien niet bekend mee dat alleen overheidsschulden worden geregistreerd door het Bureau voor de Staatsschuld en geen schulden van autonome staatsorganen.

De opvatting dat de openmarktoperaties (OMO’s) van de CBvS zouden hebben geleid tot een toename van de geldhoeveelheid is eveneens onjuist.

Deze veronderstelling getuigt van een gebrek aan inzicht in de onderliggende oorzaken van (netto) veranderingen in de geldhoeveelheid.

Voor wie de feiten wenst te raadplegen: het Jaarverslag van de CBvS over 2022 is beschikbaar, waarbij de serieuze lezer op pagina 20 tot en met 36 een uitgebreide monetaire analyse aantreft. Bovendien zijn data tot en met het eerste kwartaal van 2025 beschikbaar op de website van de Bank voor nadere analyse.

Hoewel algemeen bekend is onder welke omstandigheden Suriname zich genoodzaakt zag een beroep te doen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF), dient het artikel van de heer Mungra in de juiste context te worden geplaatst.

Op 23 december 2021 tekende Suriname een driejarig herstelprogramma met het IMF. Recent werd dit programma, ondanks grote uitdagingen, succesvol afgerond. Dit was het derde aanpassingsprogramma in de geschiedenis van Suriname.

De voorgaande programma’s (1993-1996 en 2000-2003) werden ondersteund door Nederlandse ontwikkelingshulp. Met name bij het tweede programma speelde Nederland, met haar triple-A kredietwaardigheid, een sleutelrol door garant te staan voor leningen op de internationale kapitaalmarkt tegen gunstige voorwaarden.

Suriname gebruikte die middelen om dure schulden vervroegd af te lossen, de balans van de CBvS te saneren en de internationale reserves te versterken. De sociale kosten van dat programma waren aanzienlijk lager dan tijdens het eerste programma.

In 2020 bevond Suriname zich opnieuw in een diepe economische crisis: de economie kromp met 16%, het begrotingstekort bedroeg 13,2% van het bbp, de schuldenlast liep op tot 148% van het bbp, de parallelle wisselkoers week met 130% af van de officiële koers, en de internationale reserves van de CBvS waren uitgeput.

Bovendien werd het vertrouwen in de CBvS ernstig geschaad door o.a. het vreemde valuta kasreserveschandaal. De bancaire sector verkeerde tevens in een verzwakte staat.

In tegenstelling tot eerdere crises kon Suriname dit keer geen beroep doen op ontwikkelingshulp. De autoriteiten hadden twee keuzes: niets doen en economisch afglijden zoals Venezuela, of een beroep doen op het IMF – zoals vele andere landen in crisistijd.

Een IMF-programma gaat echter gepaard met stringente voorwaarden: het is “take it or leave it”. Het hulpzoekend land heeft immers het IMF nodig en niet omgekeerd.

Landen dienen bij aanvang hun goedkeuring te geven aan het voorgestelde maatregelenpakket en zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van hun herstelbeleid. Het IMF bewaakt daarbij het overeengekomen beleidskader en voert periodieke evaluaties uit.

Voor de CBvS betekende dit een fundamentele koerswijziging in het monetair en wisselkoersbeleid. De wisselkoers moest volledig flexibel worden, waardoor de CBvS nauwelijks nog ruimte had om in te grijpen bij ongewenste ontwikkelingen.

Valuta-interventie was alleen toegestaan binnen een strikt kader – een situatie die zich in de praktijk niet voordeed. Hierdoor bewoog de wisselkoers vrij, zonder dat de CBvS kon interveniëren.

Consistent hiermee moest de CBvS overschakelen op een monetair beleidsraamwerk gebaseerd op beheersing van de geldhoeveelheid.

Doel hiervan was het onttrekken van overtollige liquiditeiten bij het bankwezen en in bredere zin uit de economie. Hiertoe werd een actief openmarktbeleid geïntroduceerd, waarbij de CBvS het te absorberen geldvolume (zgn. OMO-volume) vaststelde en commerciële banken vrij waren om hun rentebiedingen te doen.

De CBvS kon vanwege de stringente regels het programma niet interveniëren in de rentebepaling. De oorlog in Oekraïne had wereldwijd negatieve economische effecten, ook op Suriname.

De regering zag zich genoodzaakt extra middelen in te zetten voor sociale steun, wat leidde tot een toename van liquiditeiten bij het bankwezen – en daarmee tot een verhoging van het OMO-volume.

Banken boden vervolgens zeer hoge rentes, een ontwikkeling die de CBvS afkeurde en ook kenbaar maakte aan de banken. De CBvS stelde het IMF hierna voor een maximumrente in te voeren, maar stuitte daarbij op weerstand.

Voor het IMF golden de programmadoelen als leidend; de kosten werden als van ondergeschikt belang beschouwd. Voor de CBvS daarentegen waren zowel de doelen als de kosten van wezenlijk belang.

Niettemin moest de CBvS, samen met het ministerie van Financiën, de overeengekomen doelstellingen zien te behalen om een succesvolle review – en daarmee een volgende tranche van financiële steun – veilig te stellen.

De Surinaamse samenleving moet zich realiseren: IMF-steun is niet kosteloos; de kosten van economisch herstel komen uiteindelijk altijd voor rekening van het land zelf.

Het IMF- programma, dat onder meer uitging van marktconforme koersen en rentes, had echter verregaande financiële consequenties voor de CBvS.

De initieel torenhoge OMO-rentes moesten gedragen worden door de CBvS om het proces van inflatiebeheersing in te zetten.

De CBvS is immers niet gericht op winstmaximalisatie en hanteert andere uitgangspunten dan instellingen die een commercieel belang dienen. Het monetair beleid resulteerde echter in een daling van de inflatie van 60% naar 5,8 % in circa twee jaar.

De CBvS heeft, vanuit haar eigen verantwoordelijkheid, meerdere keren geprobeerd de renteontwikkeling te sturen. Dit bracht de voortgang van het programma echter in gevaar.

De CBvS werd voor de keuze gesteld: ofwel accepteren van de kosten, ofwel het programma op het spel zetten. Het stopzetten van het IMF-programma zou rampzalige gevolgen hebben gehad.

Het vertrouwen in Suriname zou zijn verdwenen, met als gevolg het volledig wegvallen van toegang tot bilaterale, multilaterale en internationale financiering.

Openmarktoperaties worden niet uitgevoerd zoals beschreven in theoretische handboeken. Ze zijn een beleidsinstrument dat centrale banken door ervaring onder de knie krijgen.

De CBvS heeft deze ervaring de afgelopen vier jaar opgebouwd. In 2022 kon het IMF tijdens gesprekken over het monetair beleid geen richting geven aan het vervolg.

Daarom nam de CBvS begin 2023 het initiatief tot aanvullende beleidsmaatregelen: het SRD-kasreservepercentage werd verhoogd, een kredietgroeiplafond werd tijdelijk ingesteld voor banken en CBvS Certificaten (CBC’s) werden uitgegeven.

Het IMF is meegegaan met deze beleidsmaatregelen, die leidden tot monetaire verkrapping en een sterke daling van de inflatie.

In opeenvolgende IMF-rapporten werd de CBvS geprezen voor haar doortastend monetair beleid.

In april 2025 bracht een delegatie van de CBvS een werkbezoek aan de CBvS van Guyana, onder andere om kennis uit te wisselen over wisselkoersbeleid en IMF-ervaringen.

Guyana startte zijn IMF-traject in 1989 en voerde in 1991 een OMO-raamwerk in dat nog steeds wordt toegepast. De gedeelde ervaring leert: modern monetair beleid, gebaseerd op openmarktoperaties, is kostbaar.

Idealiter gebeuren OMO’s met schatkistpapier, waardoor de uitvoerende centrale bank geen rentekosten draagt. Echter in onderontwikkelde financiële markten met onvoldoende vertrouwen in de Overheid zijn centrale banken genoodzaakt het voortouw te nemen en OMO’s met eigen waardepapier uit te voeren. De rentelasten zijn in dit geval dan ook voor de centrale bank.

De recente samenwerking met het IMF was pijnlijk, maar ook bijzonder nuttig en leerzaam voor Suriname. De uitvoering van het programma vergde moed, toewijding en durf.

Frustraties en teleurstellingen zijn niet uitgebleven, maar de omvang en impact van de gerealiseerde hervormingen zijn historisch, waaronder het onafhankelijk maken van de CBvS en het doorvoeren van fundamentele hervormingen in de overheidsbegroting. Nooit eerder heeft Suriname dergelijke ingrijpende veranderingen doorgevoerd.

Ze vormen echter een waardevolle basis voor verdere institutionele versterking van het monetair-financieel beleid in ons land.

Suriname betaalt, net als ieder ander land dat een IMF-programma uitvoert, uiteindelijk zelf voor het herstel van zijn economie.

In het geval van de openmarktoperaties is het de CBvS die deze kosten heeft gedragen, aangezien de Overheid nog niet in de positie verkeert om schatkistpapier uit te geven. Dit is nu eenmaal de prijs die hoort bij het geven van invulling aan haar wettelijk mandaat van prijsstabiliteit.

Afhankelijk van de economische situatie, de geldhoeveelheid en het gevoerde rentebeleid, kan de CBvS bij de uitvoering van het OMO-beleid rente betalen of ontvangen, wat respectievelijk ten laste of ten gunste komt van het resultaat over het betreffende boekjaar.