Deze wet is als een initiatief wetsvoorstel in De Nationale Assemblee aangenomen. De initiatiefnemers waren Asiskumar Gajadien en Genevièvre Jordan. Zij dragen de parlementaire verantwoordelijkheid van het initiatief- wetsvoorstel.
Aanleiding om met een initiatief voorstel te komen is artikel 141 lid 3 van de grondwet geweest (S.B. 1987 no.116, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 2023 no. 157).
In de considerans staat dat het wenselijk is regels betreffende de geldelijke voorzieningen, inhoudende, de bezoldigingsreeks en secundaire- en functionele voorzieningen ten behoeve van de leden en gewezen leden van de Rechterlijke Macht, alsmede hun gezinsleden en nabestaanden, vast te stellen.
De eerste misleiding is vastgelegd in de titel van de wet namelijk “Wet Rechtspositie Rechterlijke Macht”. Deze bepaling over de Rechterlijke Macht regardeert artikel 133 van de grondwet, vandaar dat de inhoud van de wet niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Derde Afdeling Samenstelling Rechterlijke macht.
Het accent is opzettelijk dus bewust niet gelegd op artikel 141 lid 3 van de grondwet waar de grondwetgever de geldelijke voorzieningen van de in artikel 141 lid 1 genoemde functionarissen bij wet geregeld wilde zien.
Tot deze functionarissen behoren alleen leden van de Rechterlijke Macht met rechtsspraak belast en de procureur- generaal.
Dit betekent dat alle voorzieningen in deze wet krachtens de grondwet bestemd zijn voor de zittende magistratuur en de procureur-generaal. Derhalve is in strijd met de grondwet de bepaling in artikel 141 gehanteerd (misbruikt).
De gehele Nationale Assemblee is op een dwaalspoor gezet, ondanks mijn waarschuwingen toen desgevraagd.
Voorts is ook oneigenlijk gebruik gemaakt, dus in tegenstelling met artikel 141 lid 2 gehandeld, regelende dat de leden van het Hof van Justitie en de procureur-generaal voor het leven worden benoemd.
In het reglement “Inrichting samenstelling van de Surinaamse Rechterlijke Macht laatstelijk gewijzigd bij (S.B.1994 no. 17 artikel 14a) is het volgende bepaald: De pensioengerechtigde leeftijd van de president, vice-president en de leden van het Hof van Justitie wordt gesteld op zeventig jaar en die van de procureur-generaal bij het Hof van Justitie op vijfenzestig jaar.
Door een vorm van koehandel van de toenmalige president van het Hof van Justitie, binnen het openbaar bestuur, met de bedoeling mij persoonlijk te treffen, is dit dilemma in 1993 ontstaan. Voor het leven benoemd betekende tot toen 65 jaar op verzoek van de belanghebbende is het gewijzigd naar 70 jaar alleen voor hem en zijn gevolg.
Ook hier is in strijd met de grondwet gehandeld om de leeftijdsgrens van de staande magistratuur te verhogen naar 70 jaar, terwijl met uitzondering van de procureur-generaal de overige leden van de Rechterlijke Macht (openbaar ministerie) behoorden tot de ambtelijke dienst (60 jaar).
Summa summarum de onderhavige wet is in strijd met onze constitutie, derhalve nietig en ook onrechtvaardig. In een geciviliseerde rechtsstatelijke samenleving kan deze wet niet gehandhaafd worden. Om dit recht te trekken zullen er 2 aparte wetten tot stand moeten komen. Eén voor de staande magistratuur en één voor de zittende magistratuur.
Overigens zijn er veel meer vragen in dit kader van de totstandkoming van deze “ WET RECHTSPOSITIE RECHTERLIJKE MACHT”. Zoals kan er sprake zijn van een wet in formele zin, indien de Staatsraad het voorstel niet in behandeling heeft genomen of gekregen? Het echte verhaal is zeer verontrustender.
Eugène van der San
Dit artikel betreft een ingezonden opiniestuk. Voor de publicatie van ingezonden artikelen hanteren wij specifieke voorwaarden. Voor meer informatie of om zelf een ingezonden bericht te sturen, kunt u contact opnemen via [email protected] of direct via WhatsApp.
Let op: Publicatie van opiniestukken houdt niet in dat GFC Nieuws het eens is met de inhoud