Ik leer het steeds opnieuw: geld lenen aan familie voelt vaak als geld weggeven. Toch betrap ik mezelf er weer op.
Een broer, nicht of schoonfamilielid vraagt een klein bedrag met de belofte dat het ‘binnen twee weken’ terug is. Maar weken worden maanden. En uiteindelijk hoor je niks meer.
In Suriname hoor ik dit verhaal overal. Mensen lenen geld aan familie met de hoop op terugbetaling, maar die hoop eindigt vaak in teleurstelling.
Niet omdat familieleden altijd kwaad willen, maar omdat de grens tussen hulp en verplichting vervaagt. Jij denkt aan een lening, zij aan een gift uit solidariteit.
De meeste afspraken gebeuren mondeling. Geen vast bedrag per maand, geen einddatum, niks op papier. En als je ernaar vraagt, krijg je snel een snauw of een schuldgevoel in de schoenen geschoven.
Dan hoor je dingen als “Dus je vertrouwt me niet?” of “Je denkt zeker dat ik niet eerlijk ben?” En zo begint de echte schade: niet aan je portemonnee, maar aan de relatie.
Soms wil iemand écht terugbetalen, maar het lukt gewoon niet. Geen vaste baan, kinderen op school, dure boodschappen. Dus krijgt jouw lening automatisch minder prioriteit.
Ik heb geleerd: als ik het geld kan missen, geef ik het. Zonder verwachtingen. Dat is duidelijker voor mij én voor de ander. Geen spanning, geen stil verwijt. En als het ooit toch wordt teruggegeven, dan voelt dat als een bonus, geen recht.
Wil je je gemoedsrust bewaren, dan is de beste keuze vaak om niet te lenen. Geef wat je kunt geven. En zeg vriendelijk nee als je het niet kunt missen. Dat is eerlijker voor iedereen.