De tragedie in Commewijne waarbij negen mensen, onder wie kinderen, om het leven kwamen, heeft Suriname diep geraakt. Rouw, woede en onbegrip overheersen in de samenleving.
Toch stelt Robby Tjauw-Foe in een opiniestuk aan GFC Nieuws een ongemakkelijke maar volgens hem noodzakelijke vraag: had ook de verdachte recht op bescherming?
Volgens Tjauw-Foe is het antwoord duidelijk. Ja. Zodra iemand wordt aangehouden, rust op de staat een ondubbelzinnige plicht om die persoon te beschermen, ook tegen zelfbeschadiging.
Die verantwoordelijkheid geldt des te sterker wanneer bekend is dat iemand psychisch instabiel is.
Bescherming als kern van de rechtsstaat
Tjauw-Foe benadrukt dat bescherming in detentie geen gunst is en geen uiting van medelijden, maar een juridische en morele verplichting.
Wanneer die bescherming tekortschiet, raakt dat niet alleen de verdachte, maar het fundament van de rechtsstaat zelf. Rechten zijn volgens hem geen beloning voor goed gedrag, maar onvoorwaardelijk.
Hij waarschuwt voor het idee dat iemand na zo’n daad “geen bescherming verdient”. Dat gevoel is begrijpelijk, stelt hij, maar gevaarlijk. Zodra rechten afhankelijk worden van morele verontwaardiging, verschuift rechtspraak richting vergelding en nemen emoties de plaats in van principes.
Psychische nood vaak te laat herkend
Daarnaast wijst Tjauw-Foe op signalen van psychische ontwrichting, relationele spanningen en kinderen in een kwetsbare positie. Hij stelt dat psychische nood in Suriname vaak pas serieus wordt genomen wanneer het escaleert.
Crisisprotocollen schieten tekort, training in suïcidepreventie is onvoldoende en verantwoordelijkheden zijn versnipperd.
Volgens hem toont deze tragedie aan dat een volwassen samenleving tegelijk kan rouwen om de slachtoffers, de nabestaanden kan steunen én durft te erkennen dat ook de verdachte recht had op bescherming, juist om de morele en juridische maat te bewaken.







