Wie wil er een beetje cyanide bij de vis? Met die confronterende vraag opent Eduard Hartgens zijn felle opiniestuk over de verwoestende gevolgen van goudwinning in Suriname dat hij instuurde naar GFC Nieuws.
Terwijl overheid en bedrijven praten over “ordening” en “toezicht”, worden rivieren en gemeenschappen vergiftigd.
Hartgens legt hieronder genadeloos bloot hoe mooie woorden de pijnlijke realiteit verhullen en de bevolking met de gevolgen blijft zitten.
Blijkbaar mag alles vergiftigd worden in Suriname, zolang er maar goud uit de grond komt.
Dat is de conclusie die je haast moet trekken na het zoveelste verhaal over Jin Chan, het geweldige wondermiddel dat zogenaamd veiliger zou zijn dan kwik en cyanide.
De Nationale Milieu Autoriteit (NMA) houdt er gesprekken over, maakt lijstjes en roept dat er “toezicht” komt. Maar ondertussen stroomt het gif vrolijk de kreken in.
De ironie? Onderzoek in Suriname en Nederland toont aan dat Jin Chan tóch cyanide bevat en dat de zogenaamde safety data sheet niet deugt.
Een chemisch product waarvan zelfs de samenstelling onduidelijk is, wordt gewoon gebruikt in ons binnenland. Maar in plaats van de noodrem te trekken, horen we de NMA zeggen: “We gaan niet stoppen, we gaan ordenen.”
Dat klinkt heel verantwoord, maar het is eigenlijk niets meer dan een chic sausje over een rotte manja.
Want hoe ga je precies “ordenen” dat mensen vis met gif resten eten? Hoe “reguleer” je dat dorpen stroomafwaarts het water drinken waarin dit goedje belandt?
Het toneelstuk met de Chinese ondernemers is ook veelzeggend. Volgens de NMA waren die “heel blij met de meeting”.
Ze beloofden zelfs een lijstje te maken met plekken waar ze werken, én misschien wat extra info uit China door te sturen.
Wat een opluchting! Stel je voor: criminelen die zelf aangeven waar ze hun buit begraven hebben. Dat noemen we vooruitgang in Suriname.
En alsof dat nog niet genoeg is, schuift de NMA de hete aardappel door: “Wij kunnen niet zelf de ordening brengen, wij houden alleen toezicht.” Toezicht op wat?
Op hoe snel de vissen doodgaan? Op hoeveel kinderen huiduitslag krijgen? De Milieuraamwet klinkt mooi op papier, maar als de praktijk neerkomt op “we laten de vervuilers hun gang gaan zolang ze vriendelijk knikken in vergaderingen”, dan is het gewoon drie keer niks.
Ondertussen worden lokale gemeenschappen misbruikt. Hun bakasanti (het restzand van eerdere goudwinning, vaak al vervuild met kwik) wordt opgekocht, hun rivieren worden verziekt, hun bossen kaal geschraapt.
En daarna krijgen ze een foldertje van de NMA: “Beste mensen, weet u wel dat dit slecht is voor het milieu?” Ja, bedankt voor de tip.
Alsof iemand in een dorp niet doorheeft dat de vis die hij gister ving vandaag met zijn buik naar boven in de rivier drijft.
De kern van de zaak is simpel: zolang goud als hoogste goed wordt gezien, mag het milieu kapot. De overheid praat, vergadert en organiseert “high level meetings”.
Maar in de praktijk blijft het een wildwest waar de snelste, hardste (en vaak buitenlandse) speler de regels bepaalt.
En dan komt de vraag waar niemand omheen kan: wie betaalt straks de rekening? Niet de Chinese bedrijven, niet de multinationals, en zeker niet de goudhandelaren in Paramaribo.
Die vertrekken met zakken vol winst. Nee, de rekening wordt betaald door de bewoners van het binnenland die ziek worden, door de kinderen die opgroeien met vervuild water, en door toekomstige generaties die in een verwoest bos moeten leven.
Dus laten we stoppen met dat halfslachtige gedraai. Als je écht wilt reguleren, begin dan met één heldere regel: middelen waarvan de samenstelling onbekend is of die bewezen gif bevatten zijn VERBODEN. Punt.
Alles minder dan dat is niets meer dan een rookgordijn terwijl het binnenland langzaam kapotgaat.
Maar goed, Suriname zou Suriname niet zijn zonder een flinke portie optimisme. De NMA-directeur zegt: “Het gaat zeker lukken.” Wat precies? Het ordenen van de chaos? Of het managen van onze collectieve blindheid?